september 2009

Bij een 35-jarige vrouw, gravida 3, para 2, en bloedgroep Aneg, wordt in voorjaar 2009 in de 12e zwangerschapsweek een screening op irregulaire antistoffen verricht. De screening wordt positief bevonden, er is een anti-D (3+) aantoonbaar.

De voorgeschiedenis van patiënte vermeldt een transfusie met Aneg bloed in 2004. Eerdere screening op irregulaire antistoffen tegen bloedgroepantigenen in 2004 en 2006 was negatief. Haar 1e kind heeft bloedgroep 0neg, haar 2e kind is 0pos.

De hemovigilantiemedewerker van het ziekenhuis waar het onderzoek werd uitgevoerd maakt hierover een melding aan TRIP omdat patiënte in het verleden een bloedtransfusie heeft ontvangen. De reactie wordt ingediend als “nieuwe antistofvorming” met ernstgraad 0 en imputabiliteit waarschijnlijk. Bij de toelichting wordt opgemerkt: “het 2e (0pos) kind is waarschijnlijk verantwoordelijk voor de immunisatie van de moeder.”

Door TRIP is bij deze melding de volgende vraag gesteld:”Bij imputabiliteit is ingevuld waarschijnlijk, gezien de toelichting bedoelde u vermoedelijk onwaarschijnlijk? Wilt u zo vriendelijk zijn om dit te wijzigen indien van toepassing?” Waarop de melding vervolgens inderdaad opnieuw wordt ingediend met imputabiliteit onwaarschijnlijk.

Als achtergrond informatie is het tevens nog interessant om te weten dat patiënte in de 30e week van de 2e zwangerschap en na de bevalling van haar 2e kind op reguliere wijze anti-D profylaxe heeft ontvangen. Patiënte heeft nooit andere transfusies ontvangen dan de transfusie met Aneg EC in 2004. De 3e zwangerschap wordt middels echo’s en ADCC-testen bewaakt, vooralsnog lijkt er geen ernstige hemolyse te zijn ontstaan.

Waarom wordt dit een melding van de maand? Daarvoor zijn een aantal belangrijke redenen.

Ten eerste omdat het een mooi voorbeeld is van verwarring die er soms kan zijn bij het invullen van dit soort gegevens. De melder gaf ook aan dat er in eerste instantie per abuis was beoordeeld hoe de relatie van de 2e zwangerschap en de antistofvorming werd ingeschat. Het blijft goed om er telkens bij stil te staan dat voor een TRIP melding de relatie met het bloedproduct moet worden beoordeeld om de imputabiliteit te bepalen.

Ten tweede omdat het ook een goed voorbeeld is van het nut van aanvullende informatie. Wanneer geslacht en geboortedatum niet waren vermeld dan had TRIP deze melding kunnen opvatten als melding van nieuwe antistofvorming bij een man of oudere vrouw die in het verleden Dpos trombocyten had ontvangen. Wanneer de achtergrondinformatie over zwangerschappen etc. niet was vermeld dan zou TRIP navraag zijn gaan doen naar oorzaak voor de anti-D vorming, bv of er in verleden een verkeerd bloedproduct was toegediend. Het is vaak maar een kleine moeite om met een enkele toelichting veel te verduidelijken en uiteindelijk streven we er naar om de gegevens in de TRIP database zo eenduidig, zo volledig en zo betrouwbaar mogelijk te verzamelen.

Tenslotte is het ook nog belangrijk om stil te staan bij de ernstgraad die aan de reactie is toegekend. Volgens TRIP systematiek wordt nieuwe antistofvorming waarbij geen verschijnselen van hemolyse zijn geconstateerd ingedeeld als ernstgraad 0. Omdat er in dit geval echter sprake is van een zwangerschap waarbij extra controles nodig zijn en waarbij er nadelige gevolgen voor het kind zouden kunnen optreden, kun je je afvragen of het zinvol is om te overwegen de ernstgraad in dergelijke gevallen te verhogen.