september 2008

Patiënt X, een 77-jarige man, krijgt profylactisch een trombocytenconcentraat toegediend. Ongeveer een uur na de start toediening krijgt pat.X een koude rilling (KR) en hij moet braken. Er wordt een temperatuurstijging van < 2 graden Celsius geconstateerd.

Vervolgens wordt nog een erytrocytenconcentraat en opnieuw een trombocytenconcentraat toegediend. Hierbij worden geen bijzonderheden geconstateerd.

De verpleging meldt de waargenomen verschijnselen op het transfusieformulier, maar geeft daarbij aan dat getwijfeld wordt of het een transfusiereactie betreft. De patiënt wordt als “vreemd” beschreven.

De reactie wordt ingediend in de categorie “milde niet-hemolytische koortsreactie”. Als aanvullende info wordt vermeld dat de DAT voor en na transfusie zwak positief met anti-IgG was en dat er geen trombostijging is bepaald (van 4 naar 7 de volgende dag). Er is geen melding van positieve bacteriële screening voor het betreffende trombocytenconcentraat ontvangen. Naar aanleiding van de melding is geen verder onderzoek verricht.

Als antwoord op de vraag van TRIP waarom de melding niet is ingediend voor de categorie “niet-hemolytische transfusiereactie” (NHTR) wordt aangegeven dat de twijfel over het wel of niet kunnen constateren van een transfusiereactie door de verpleging reden was om te kiezen voor de “milde” categorie. Na overleg is de melding alsnog geplaatst in de categorie “NHTR”.

Lovenswaardig is dat ondanks de twijfel van de verpleegkundige wel het transfusieformulier correct werd ingevuld en werd geretourneerd naar het bloedtransfusielaboratorium. Deze melding laat zien dat subjectieve factoren een belangrijke invloed kunnen hebben op onder andere het registreren van (transfusie)reacties. Puur op basis van de waargenomen verschijnselen (KR) past deze melding volgens de TRIP definities immers in de categorie “NHTR”.