Augustus 2010

Een 62 jarige vrouw heeft recent een galwegoperatie ondergaan. In verband met een complicatie wordt een drain geplaatst. Wegens een laag Hb van 4,5 krijgt zij erytrocyten toegediend. Op het moment dat de tweede zak zou worden gestart blijkt zij koorts te hebben van 39,5°C, terwijl de uitgangstemperatuur 36,2°C was. Zij heeft  geen andere klachten of symptomen. De serologie wordt herhaald en is negatief. Het Hb stijgt naar 5,1 mmol/l. De hemolyseparameters laten geen verandering zien.

Patiënte blijft veel bloed verliezen via de drain. Twee weken later wordt opnieuw bloed aangevraagd: de screening blijkt nu  positief. Bij uittyperen wordt een anti-K gevonden. De melder legt een relatie tussen de transfusiereactie en de later gevonden anti-K.

De melding wordt ingediend  als niet-hemolytische transfusiereactie, graad 1 en imputabiliteit waarschijnlijk. TRIP vraagt na bij de melder of de nevencategorie nieuwe antistofvorming toegevoegd mag worden, tevens of de toegediende eenheid positief was voor het K antigeen en of de hemolyseparameters later nog gecontroleerd zijn. De melder gaat akkoord met de nevencategorie nieuwe antistofvorming. Na het constateren van de anti-K werd geen hemolyse geconstateerd (LDH normaal, haptoglobine niet bepaald, geen onverklaarde Hb daling). De toegediende eenheid blijkt echter K negatief te zijn! Navraag bij de melder leert dat patiënte 2 maanden  voor het constateren van de anti-K een K positieve eenheid heeft gehad. Het nagaan van de transfusiehistorie van de patiënt en de typering van de toegediende eenheden werpen een ander licht op de melding. De gemelde NHTR en de vorming van anti-K blijken dus niet aan hetzelfde EC toegeschreven te kunnen worden en in overleg met de melder wordt de melding gesplitst in twee meldingen.