Transfusiereactie met koorts en tensiedaling (2x)

Een vrouw van 62 jaar is opgenomen wegens NSTEMI (myocardinfarct zonder ST segmentstijging in het ECG) op de afdeling Interne. Bij een zeer laag Hb (3,2 mmol/L) krijgt zij transfusie met rode bloedcellen. De eenheid wordt in 1u 10 minuten toegediend, waarbij controles van bloeddruk, temperatuur en pols voor, tijdens en bij beëindigen van transfusie geen bijzonderheden vertonen. Ongeveer een uur later is haar temperatuur gestegen van 36,5 naar 38,5 oC en wordt een bloeddrukdaling van 174/75 (haar bloeddruk vóór transfusie) naar 87/30 mmHg geconstateerd.

Patiënte heeft ijzergebreksanemie en verhoogde bloeddruk. Zij heeft geen allergieën. Via het laboratorium wordt onderzoek naar de reactie ingezet: er zijn geen afwijkingen in de bloedgroepserologie of hemolyseparameters en de bloedkweken van patiënt en van het bloedproduct blijven negatief. TRIP heeft geen informatie over ingezette therapie en het eventuele effect hiervan ontvangen, te denken valt onder andere aan extra i.v. vochttoediening of antihistaminica. In de TRIP melding is ingevuld dat patiënte volledig is hersteld van deze reactie. Na de reactie heeft patiënte nog 3 EC’s ontvangen waarbij clemastine en dexamethason als premedicatie zijn gegeven. Deze transfusies zijn zonder bijzonderheden verlopen.

Ongeveer 6 weken na de eerste reactie krijgt de vrouw opnieuw een uur na toediening van een rode bloedcelconcentraat (inlooptijd 1 uur) een temperatuurstijging tussen 1 en 2 oC en haar bloeddruk daalt (geen waarden vermeld). Wederom leveren controle op fouten en herhaling van de bloedgroepserologie en biochemie geen bijzonderheden op. Er is in de TRIP melding niet aangegeven of er ook bij deze transfusie premedicatie is toegediend.

TRIP melding (2x): overige reactie (type hypotensie), ernstgraad 1, imputabiliteit waarschijnlijk

Bespreking
Als tijdens (of kort na) toediening van een bloedtransfusie temperatuurstijging en daling van de bloeddruk worden waargenomen, moet als eerste worden gedacht aan de mogelijkheid van een hemolytische transfusiereactie, mogelijk als gevolg van een fout. Daarnaast horen in de differentiaal diagnose sepsis en anafylactische reactie. Afhankelijk van eventuele andere symptomen (is er bijvoorbeeld ook dyspnoe of bronchospasme?) moet nog aan andere typen reacties gedacht worden. Bij een anafylactische reactie wordt temperatuurstijging minder vaak gezien maar is niet uitgesloten. Uiteraard kan de temperatuurstijging en/of de bloeddrukdaling horen bij het ziektebeeld van de patiënt.

Zijn er voor al die diagnoses geen aanwijzingen, dan registreert TRIP een reactie met beduidende en klinisch relevante bloeddrukdaling (tenminste 20 mmHg daling systolisch en/of diastolisch) als ‘overige reactie’ en vlagt deze als overige reactie met hypotensie.

Internationaal onderscheiden sommige hemovigilantiesystemen een afzonderlijke categorie ‘hypotensieve transfusiereactie’ – hierbij is conform de ISBT definitie sprake van daling van de systolische bloeddruk tot 80 mmHg of lager. In 2017 zijn een aantal hypotensieve reacties aan TRIP gemeld; TRIP onderscheidt ze niet als afzonderlijke meldcategorie maar registreert ze als subgroep van de overige reacties met hypotensie. In de literatuur is beschreven dat hypotensieve reacties kort na de start van transfusie optreden en betrekkelijk snel overgaan met ondersteunende therapie zoals het toedienen van intraveneuze vloeistof. Een mogelijke rol van vrijgekomen bradykinine (een cytokine) in het toegediende bloedproduct is geopperd. De reacties in deze melding van de maand zijn minder snel ontstaan en minder heftig verlopen.

Het twee keer ontstaan van een vergelijkbare reactie bij de patiënt maakt het misschien meer waarschijnlijk dat er sprake is van een transfusiereactie. Desondanks blijft het gissen naar het mechanisme. Kan het zijn dat toevallig twee keer de reactie samenviel met een andere behandeling? In dit geval zou toediening van een intraveneus ijzerpreparaat denkbaar zijn. Om dergelijke reacties beter te kunnen beoordelen en analyseren is het van belang voldoende klinische informatie mee te laten wegen en in de melding aan te leveren: de klinische conditie van de patiënt, medicatie voor en tijdens de transfusie, de toegediende therapie bij waarnemen van de reactie en het verdere klinische beloop.